Een leesteken – De Universiteitsbibliotheek van Henry Van de Velde

Christophe Van Gerrewey

Voor wie er ingrijpend kennis mee heeft gemaakt, is de Universiteitsbibliotheek het belangrijkste gebouw in de stad Gent. Toch is de Boekentoren, zoals het complex als een pars pro toto bekend staat, lange tijd als een gemiste kans beschouwd, niet in het minst door de architect. De Belg Henry van de Velde (1863-1957) werd rond de eeuwwisseling beroemd in Duitsland als exponent van de art nouveau. Lange tijd stond hij aan het hoofd van de school voor kunst en kunstnijverheid in Weimar, het latere Bauhaus. In 1925 werd hij in eigen land aangesteld als professor aan het Hoger Instituut voor Kunstgeschiedenis en Oudheidkunde van de Universiteit Gent, waar hij bouwkunst en toegepaste kunsten doceerde. Op zeventigjarige leeftijd, in 1933, kreeg hij als ultiem eerbetoon de opdracht een universitaire bibliotheek te ontwerpen, samen met gebouwen voor de instituten voor kunstgeschiedenis, dierkunde en farmacie. Op de Blandijnberg, 29 meter boven zeespiegel en het hoogste punt van de stad, werd daartoe een volledige arbeiderswijk afgebroken. Van de Velde maakte een ontwerp voor een omsloten en uitgestrekt bouwblok, opgebouwd uit horizontale lagen, symmetrisch geschikt rond een toren. Grote delen van het gebouw werden opgetrokken in zichtbeton – een innovatie die mogelijk was omdat Van de Velde beschikte over de expertise van betonspecialist Gustave Mangel, eveneens als professor aan de universiteit verbonden. Op die manier kon hij in het ontwerp zijn enigszins achterhaalde theorieën over schoonheid, vormwil en harmonie in de architectuur, kruisen met meer moderne en stedelijke technieken.

Het ontwerp, eminent zichtbaar in een grote gipsen maquette, veroorzaakte protest. Er werden alternatieven ontworpen door andere architecten. Toch werd met de bouwwerken gestart in 1936. Uiteindelijk werd het project van Van de Velde slechts gedeeltelijk gerealiseerd: de toren die plaats biedt aan bijna 4 miljoen boeken werd opgetrokken, samen met de kantoorgebouwen en de leeszalen als een horizontaal gevelfront, over de volledige straatlengte, tegenover de reeds bestaande, negentiende-eeuwse faculteit van de toegepaste wetenschappen. Op de top van de toren werd een indrukwekkende belvedère ingericht, waarin het grondplan in de vorm van een Grieks kruis zich pas echt ontplooit, en Gent langs alle zijden zichtbaar wordt. Om de hoek, in de Sint-Hubertusstraat, werd het Hoger Instituut voor Kunstgeschiedenis en Oudheidkunde gerealiseerd, samen met administratieve ruimtes en een conciërgewoning.
De gebouwen voor dierkunde en farmacie werden niet uitgevoerd, zodat de stedelijke figuur die Van de Velde voor ogen had, slechts fragmentarisch tot ontplooiing kwam. Bovendien werd de bouw door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog bemoeilijkt. Vele materialen bleken niet beschikbaar, en ook het interieur- en meubelontwerp van Van de Velde, met op verschillende plekken geïntegreerde kunstwerken, werd slechts in flarden werkelijkheid.

Na de Tweede Wereldoorlog, in de jaren vijftig, kreeg de aanzet die Van de Velde had gegeven voor de uitbouw van de universiteit, alsnog een gevolg met de bouw van de auditoria, collegezalen en kantoren aan de achterzijde van het bibliotheekcomplex – maar zonder de medewerking van de architect zelf. De biograaf en vriend van Van de Velde, Abraham M. Hammacher, kon in het eerste grote boek over de architect, De wereld van Henry van de Velde uit 1967, niet anders dan teleurgesteld besluiten dat diens carrière een grootsere voltooiing had verdiend. ‘Zo sloot zijn architectuur zich af,’ schreef Hammacher, ‘met het vraagteken van de bibliotheek in Gent.’

Voor Gent zijn de Universiteitsbibliotheek en de Boekentoren sinds de jaren vijftig iets anders gaan betekenen, los van de intenties van de architect, en los van de kunsthistorische en technische omstandigheden waarin het gebouw tot stand is gekomen. Rudimentair omschreven, bestaat Gent uit een historisch (en toeristisch) downtown en een universitair uptown dat bijna integraal door studenten wordt bewoond – beide stadsdelen worden samengebonden door een gordel van verouderde negentiende-eeuwse arbeiderswoningen. Vanuit die optiek garandeert de Boekentoren het evenwicht met de drie torens in het lagergelegen stadsdeel: de Sint-Baafskathedraal, het Belfort en de Sint-Niklaaskerk. Het is precies omdat de toren van Van de Velde alleen staat – en omdat de andere torens inwisselbaar worden voor wie over onvoldoende architectuurhistorische kennis beschikt – dat het (slechts) 64 meter hoge gebouw een baken is geworden. Gent is een stad zonder centrum: er is geen centraal plein of gebouw waarrond de stadsdelen zich als concentrische cirkels schikken. Gent is daarom eerder een stad van polen en windrichtingen, en voor wie er oog voor heeft, is in de wijde omgeving de Boekentoren zichtbaar als een kompasnaald die wijst naar het moderne en universitaire stadsgedeelte, zonder het tot een centrum te maken.

Ook de andere, minder zichtbare delen van de Universiteitsbibliotheek, hebben zich sinds de jaren zestig als een succesverhaal gemanifesteerd in het stedelijke leven. De grote leeszaal van het complex die uitkijkt op de binnentuin, wordt intensief (en volgens sommigen zelfs te intensief) als studiezaal gebruikt door studenten. Het boekendepot wordt honderden keer per dag geconsulteerd, net als de tijdschriften in de kleine leeszaal, de kostbare documenten en de kranten in de kelder. In het gebouw in de Sint-Hubertusstraat zijn kantoren en leszalen ondergebracht, terwijl zich op de eerste verdieping de bibliotheek Kunstwetenschappen bevindt. In elk gedeelte van de Universiteitsbibliotheek blijft de waardigheid van het ontwerp van Van de Velde bewaard – niet alleen vanuit een respect voor de modernistische architectuur die in 1992 officieel tot monument werd verklaard, maar ook omwille van de tijdloze kwaliteiten waarover deze ruimtes beschikken, dankzij een ernstig en beheerst samenspel van lichtinval, materiaalgebruik en proportionering.

De gebreken van het gebouw zijn bijna volledig te wijten aan een onzorgvuldig opgevolgd verouderingsproces. De buitenschil van de Boekentoren bevindt zich in een vreselijke staat, ook na een halfslachtige renovatie met een epoxylaag in de jaren zeventig. De belvedère wordt nauwelijks gebruikt en is slechts op uitdrukkelijk verzoek toegankelijk met een oude lift die ook voor het consulteren van het depot wordt gebruikt. Vele van de boeken zijn zonder meer bedreigd door de bouwfysische condities waarin ze worden opgeslagen. En de weinig compacte opslag in de krantenkelder maakt een efficiënte omgang met het archief steeds moeilijker.

Na de eeuwwisseling werd de vraag om aandacht en zorg voor de Universiteitsbibliotheek steeds luider. De architectuuropleiding van de universiteit organiseerde in 2004 een wedstrijd onder de titel ‘Branding de Boekentoren’. In 2006 haalde het gebouw de finale van het nationale televisieprogramma ‘De Monumentenstrijd’, waarin onderdelen van het vaderlandse patrimonium op een mediatieke manier met elkaar in competitie traden. De echte kentering kwam er door toedoen van de Belgische projectontwikkelaar André Singer, die een deel van de archieven van Van de Velde kocht en bij verschillende partijen op de restauratie van de bibliotheek aandrong. Zowel de Universiteit Gent als de verschillende overheden bleken uiteindelijk bereid om te investeren in een renovatie. In 2007 werd onder leiding van de Vlaams Bouwmeester een Open Oproep georganiseerd waaraan drie Belgische architectuurbureaus deelnamen (Stéphane Beel, Driesen-Meersman-Thomaes en een tijdelijke vereniging onder leiding van Robbrecht Daem), naast één Nederlands architect (Wessel de Jonge) en één Duits collectief (LIN).

Een aantal deelnemers aan de wedstrijd zijn de actuele confrontatie met de beschermde architectuur voluit aangegaan – soms met gemengd resultaat. Zowel Driesen-Meersman-Thomaes, Stéphane Beel, LIN en – in mindere mate – Wessel de Jonge, hebben in hun ontwerp nieuwe architectuur toegevoegd aan het modernistische monument van Van de Velde, en hebben vaak ook nieuwe organisatieschema’s uitgedacht. Een nogal opzichte trappenpartij, een nieuwe conciërgewoning, glazen liftkokers of een directe toegang van buitenaf, zijn slechts enkele van de voorgestelde ingrepen. Het bekroonde ontwerp van het veelzijdige en veelkoppige team rond Robbrecht Daem Architecten, gaat schroomvoller te werk. In de wetenschap dat er nooit een originele en perfecte staat van het gebouw bestaan heeft, wordt er niet gezocht naar een historisch ideaal in de stijl van Viollet-le-Duc. Eerder wordt pragmatisch, per plek en situatie, een evenwicht gezocht tussen hedendaagse functionaliteit en historisch respect. Het objectief dat de architecten voor ogen staat is geen formele of kunsthistorische restauratie, maar een herbevestiging van de programmatische, culturele en representatieve betekenis van de Universiteitsbibliotheek, als een waardige en waardevolle plek voor studie, lectuur en reflectie.

De uitvoering van het project van Robbrecht Daem Architecten verloopt in drie fasen, als alles goed gaat voorzien tussen 2011 en 2015. In een eerste fase wordt er een ondergronds depot van drie lagen geconstrueerd, onder de binnentuin van het complex. De opslag van boeken voldoet hier aan de strengste normen, terwijl er toch daglicht wordt binnengebracht via lichtvangers en een cour anglais. In een tweede fase wordt de buitenschil van de toren gerestaureerd: de oude buitenlaag wordt verwijderd en een nieuwe laag wordt aangestort. De complexiteit – en de voorbereiding – van deze operatie is niet te onderschatten. De bouwfysische condities van de toren worden mee in ogenschouw genomen: om de buitenschil niet onnodig te verzwaren, wordt er een tweede huid voorzien in het interieur, zodat de boeken opgeslagen worden in een container die zich als een apart volume in de omhulling van de toren bevindt. In dezelfde fase wordt het buitenschrijnwerk vernieuwd – een essentiële operatie voor dit in daglicht en uitzicht badende gebouw. In een derde fase worden, tot slot, de interieurs waar nodig gerestaureerd, en wordt er in nieuwe of meer effectieve toegang, organisatie en ontsluiting voorzien. De toren krijgt een nieuwe ingang aan de linkerzijde van het complex; een andere toegang wordt gerealiseerd door een kleine luifel ter hoogte van de voormalige conciërgewoning. Vervolgens wordt de belvèdere gerestaureerd, en wordt eindelijk voorzien in een publieke toegangsmogelijkheid voor dagelijks gebruik. Ook de interieurs van de leeszalen worden aangepast aan de eisen van hedendaagse bezoekers. Eveneens wordt de luifel die op het terras van het Hoger Instituut stond, opnieuw opgetrokken, en worden de ruimtes van de huidige bibliotheek voor Kunstwetenschappen ingericht als cafetaria en leesplek.

Het is duidelijk dat met deze restauratie het modernistische idioom van Van de Velde niet in een opvallend contrast wordt geplaatst met een meer hedendaagse aanpak die zichtbaar honderd jaar jonger is. Tegelijkertijd gaat het evenmin om een historiserende restauratie die de illusie van een ‘oud’ gebouw wil wekken dat er toch splinternieuw uitziet. Eerder is het zo dat de architectuur van de Universiteitsbibliotheek een tijdloos teken wordt, dat zich kan onttrekken aan een datering, en een zowel symbolische als effectieve achtergrond vormt voor het intellectuele en universitaire leven van de stad. Het is bekend dat Roland Barthes de Eiffeltoren vergeleek met een ‘leeg teken’, dat voor de inwoners van Parijs betekenis aantrekt ‘zoals een bliksemafleider de bliksem’. De Universiteitsbibliotheek en de Boekentoren treden voor de stad Gent niet op als een leeg teken, maar als een dubbelzijdig leesteken – een duidelijke aanwezigheid die de stad leesbaar helpt maken, en het lezen als menselijke activiteit garandeert. Het ontwerp van het team rond Robbrecht Daem Architecten verzekert die vitale functie voor de komende eeuwen.

Advertisement