Labo XX, en stedelijke ontwerpagenda voor de stadsrand.

Michiel Dehaene

Toenmalig stadsbouwmeester Kristiaan Borret koos in 2011 de thematiek van de twintigste eeuwse gordel van Antwerpen als leidend thema voor zijn tweede beleidstermijn. De twintigste eeuwse gordel geldt als aanduiding voor de stadsdelen buiten de Antwerpse ring, buiten de historische Brialmont omwalling. Aan dit thema werd een onderzoekstraject gekoppeld met de naam Labo XX. Er werd gestart met een uitgebreide analyse van de regio. Geinspireerd door de ontwerpateliers van Bordeaux (50.000 Logements), Grand Paris, Brussel 2040, Zurich (Glatt) werden vervolgens 4 externe ontwerpteams uitgenodigd om concrete mogelijkheden tot verdichting en verdere ontwikkeling te verkennen. Vorig jaar kreeg deze oefening een vervolg met 3 teams die dit keer focussen op economische productie in de twintigste-eeuwse gordel. Daarnaast timmert Antwerpen binnen het EU-URBACT programma ook aan een netwerk van Europese steden om deze zoektocht naar nieuwe stadsvernieuwingsformules breed te verankeren.

Europabreed verschuift het zwaartepunt van de stadsvernieuwingsagenda van de kernstad naar de stadsrand. Omgevingen die tot voor kort nauwelijks beleidsaandacht kregen omdat ze de perfecte afspiegeling leken van de dominante suburbane woonwensen, zijn vandaag voorwerp van een nieuwe dynamiek. De twintigste eeuwse gordel is niet langer de contemporaine stad, maar gaat een nieuwe ontwikkelingsronde in waarbij zich grote verschillen beginnen aftekenen in een schijnbaar homogene wereld.

De eerste ontwerpronde met vier teams werd vorig jaar afgerond en een half jaar later ook gepresenteerd in een boek en tentoonstelling1. Alle teams kregen de prognose van een verwachte bevolkingstoename van circa 500.000 naar 600.000 inwoners tegen 2030 als uitgangspunt mee. Aan hen werd gevraagd in hoeverre deze groei in de twintigste-eeuwse gordel kan worden opgenomen en wat dit zou opleveren. De resultaten van Labo XX vormen geen plan, maar werden vooral opgevat als een mogelijkheidsonderzoek. Labo XX koos er niet voor om meteen de gebieden aan te duiden waar verdichting moet komen. Het onderzoek draaide om de zoektocht naar situaties waar een zinvolle koppeling kan ontstaan tussen verdichting en vernieuwing.

De groeicijfers evolueerden van een randvoorwaarde naar een doelstelling. Hoe hard de stad gaat groeien is uiterst onzeker. Hoe groot die groei exact zal zijn is ook niet de essentie. De vraag is eerder of die groei in Antwerpen kan en zal worden opgenomen of erbuiten in steeds verder afgelegen verkavelingen. Labo XX laat zien dat Antwerpen beter af is met groei dicht bij de stad. Groei verderop zorgt voor evenveel kopzorgen in de vorm van bijkomende druk op het mobiliteitssysteem en de voorzieningen.

De initiële vraag, ‘welk aandeel van de groei willen we opnemen’ is opgeschoven naar, ‘hoe krijgen we dat voor elkaar’. Dichtheid is daarbij niet het grote probleem, die zijn immers relatief laag. De grote uitdagingen zitten in de versnipperde eigendomsstructuur, de verwachtingen van wie er nu woont, maar ook de nodige versterking van de stedelijke structuur, het op peil houden van het voorzieningen niveau alsook de duurzaamheidsuitdagingen. Verdichting, zo blijkt, is geen doel op zich maar een hefboom om aan deze uitdagingen te werken. Labo XX is een pleidooi geworden om echt te kiezen voor de twintigste eeuwse gordel, omdat de overtuiging groeit dat dit de plek is waar een belangrijke stap gemaakt kan worden, van suburb onder druk naar stad, van verstedelijking als latent probleem naar verstedelijking als kans. De teams gingen opzoek naar plekken waar een stapsgewijze verdichting kan worden ingezet om gebieden te laten kantelen.

Labo XX zet in op zeer klassieke stedelijke kwesties, zoals openbaar vervoer, publieke ruimte en voorzieningen, maar hanteert deze op een atypische manier. De stedelijke kwesties dienen als een soort contraststof om de historisch opgebouwde situatie te scannen op kansen, op zoek naar plekken die op de drempel staan. Plekken die door middel van bescheiden verdichting in een meer stedelijke aggregatietoestand gebracht kunnen worden. Dit kan door van achterkanten voorkanten te maken rondom de grote groenstructuren (Palmbout, De Nijl Architecten, Blauwdruk), door diensten clusters te ontwikkelen en op een slimme manier voorzieningen te combineren (team MAAT Ontwerpers, Possad, Shinsekai, 3E), door het bestaande tramsysteem selectief te vernetten om zo niet meer haltes te realiseren maar knooppunten tussen meerdere lijnen (team BUUR), door het samenspel te organiseren tussen de grote korrel van geïntegreerde nieuwe projecten en de kleine korrel van het uitverkavelde weefsel (51N4E, Connect & Transform).

Een aangescherpte ontwerpagenda

Over het werk van de teams heen kan Labo XX gelezen worden als een pleidooi voor verstedelijking, of beter voor een proactieve invulling van dit begrip. Koppeling van vernieuwing aan verdichting betekent in dit perspectief het organiseren van de stap van verstedelijking by default, waarbij verdichting vooral staat voor ruimtelijke druk, naar een positief project dat de stad van de nodige collectieve organisatie voorziet om die druk aan te kunnen en er collectieve voordelen aan te ontlenen. De projecten die daarvoor nodig zijn, zijn niet radicaal nieuw maar vragen wel om een eigen, context specifieke invulling die de bestaande latent stedelijke ruimtes aan kan vullen, verrijken, en van nieuwe betekenis voorzien.

Labo XX kan in die zin gezien worden als een ontwerpagenda, een soort oproep voor projecten die de handschoen oppakken en de stadsrand omvormen tot een experimenteel veld van een nieuwe stadsvernieuwingsronde. Dat experimenteel veld bestaat in zekere zin al. Er zitten projecten klaar die in het licht van deze ontwerpagenda extra betekenis krijgen. De tenstoonstelling ‘StadBuitenStad’ die samen met het ontwerpend onderzoek van de 4 teams werd gepresenteerd, bracht gebundeld onder 13 thema’s een selectie van die lopende projecten, samen met een veelheid aan referenties uit het Europees laboratorium van de voorstad.

Vermeldenswaard is het lopend pilootproject collectief wonen van Office architecten. Dit project is een klassieke oefening in verdichting aan de binnenkant van een bouwblok, maar realiseert tegelijk een akoestische buffer rondom een typisch stuk twintigste-eeuwse autowegeninfrastructuur waardoor het bouwblok wordt doorsneden.

Ook de uitbouw van voorzieningen leverde bijzondere architectuur op die laat zien hoe functionele verdichting kan bijdragen aan de verfijning van vaak slecht gedefinieerde open ruimtes. Het kinderdagverblijf van 51N4E brengt logistiek ruimte van de groendienst onder een dak samen met een kinderdagverblijf in de hoek van een park in Merksem. Het kinderdagverblijf kijkt uit op het park en boordt het af. De logistieke ruimte gaat op in een fijnzinnig gematerialiseerd park paviljoen.

UR Architecten won enkel jaren geleden de wedtsrijd voor de bouw van een bijkomende buurtsporthal op de rand van het bestaande sport park aan het Kiel in Hoboken. Dit doorgaans gevelloos programma werd door hen ontwikkeld tot een mysterieus transparant volume dat de ingang van het sportpark articuleert en een nieuw gezicht geeft aan de straatkant.

De jeugd en zorg cluster op linkeroever schept in het hart van de sociale hoogbouwwijk op linkeroever een nieuw centrum door de nodige nieuwe zorgvoorzieningen te clusteren rond een nieuwe straat: een kinderdagverblijf met 85 plaatsen (De Smet Vermeulen architecten) en een gemengd gebouw met jeugdcentrum en buurtsporthal (in aanbouw). Het Zorgbedrijf bouwde 126 serviceflats in drie nieuwe volumes (Tom Thys architecten), een woonzorgcentrum voor 125 bewoners (De Smet Vermeulen architecten) en een dienstencentrum (de vylder vinck taillieu architecten). Deze cluster levert een interessant stadslandschap op dat het midden houdt tussen een stuk stadsweefsel en een zorgcampus samengesteld uit paviljoenen. De morfologische en functionele mono-cultuur van deze sociale wijk wordt omgevormd tot een gemengd stedelijk landschap.

Een van de meest opmerkelijke projecten in het experimenteel veld van de twintigste-eeuwse gordel is wellicht de realisatie van het Park Groot Schijn, naar een masterplan dat door Maxwan samen met Karres & Brands en Ten Ten werd ontwikkeld. Dit park is een uitloper van het grote park Rivierenhof dat historisch in de vallei van de Schijnrivier werd gerealiseerd. Een rommelig landschap van meer dan 60 verenigingen (sportclubs, scoutsverenigingen, hondenscholen, volkstuinen, etc.) die zich naast dit historisch park in de vallei genesteld hebben worden vandaag herschikt in een nieuwe parkfiguur. In deze operatie krijgt de rivier terug ruimte, maar wordt ook een nieuw netwerk van publieke paden doorheen dit club-land geweven. Na een zeer intensief participatie proces slaagde de stad erin om deze verenigingen samen te brengen in verschillende clusters. De stad investeert in nieuwe infrastructuur in ruil voor gedeeld en compacter ruimtegebruik door de verenigingen. Het bestaande volkstuincomplex werd verplaatst, uitgebreid en in de publieke padenstructuur ingepast. Geleidelijk ontstaat niet alleen een efficiënter en intensiever gebruik van de ruimte maar krijgt de nevenschikking van functies een nieuwe publieke dimensie en een bovenlokale betekenis.

Doorheen deze projecten kristalliseert in de stadsland geleidelijk een stadsbeeld uit dat zich ergens halfweg tussen de compacte morfologie van de binnenstad en de open structuur van de moderne stad in beweegt. De lange zoektocht naar de tussenstad is in de twintigste eeuwse gordel niet langer een discours dat een soort liminale stad probeert te herkennen op plekken die nauwelijks als stad te boek stonden. De slordige verstedelijking van Antwerpen, met een groot aandeel particulier bezit en weinig dominante structuren blijkt de perfecte kweekvijver voor een experimentele bouwpraktijk. Labo XX en aanverwant onderzoek geeft aan dit bouwen een nieuwe ontwerpagenda mee gericht op een zorgvuldige en stapsgewijze verstedelijking ter plaatse.

Michiel Dehaene (1971) is hoofddocent stedenbouw aan de Vakgroep Architectuur en Stedenbouw, Universiteit Gent, waar hij stadsanalyse doceert. Zijn onderzoek richt zich op de epistemologie van de stedenbouw, verspreide verstedelijking en de relatie tussen verstedelijking en ontwerp. In 2014 was hij samen met Isabelle Verhaert verantwoordelijk voor de inhoudelijke coördinatie van Labo XX.

1 Grafe, C, Verhaert, I. et.al., Lab XX, Opting for the twentieth-century belt. Antwerpen: Stad Antwerpen, 2015.

Advertisement