Drempel naar de hemel

Woonblok met sporthal in Gent door De Smet Vermeulen

Paul Vermeulen

Bijzondere plekken in gebouwen zijn waar ze de grond raken, en waar ze het uitspansel raken. Je kunt deze gedachte met Heideggeriaans jargon zwaarder maken, maar je kan het ook prozaïscher, in bouwkundige termen uitleggen.

De grond moet het gebouw dragen. Het moet er met funderingen in doordringen om zijn gewicht betrouwbaar over te brengen. De drempel, iets boven het maaiveld, maakt de overgang tussen de modderige grond en de nette vloer of, wat gangbaarder is, tussen de stoep en die vloer. De toegang van de buiten- tot de binnenwereld, met alle sociale en culturele connotaties die in die woorden resoneren, speelt zich af op de grond. Het is een plek van verhoogd bewustzijn.

De hemel is een bondgenoot en een tegenstander. Regen, wind en zon zijn voor het gebouw zowel een weldaad als een bedreiging. Dat vraagt om bemiddeling. Zoals de vloer de grond scheidt van het interieur, zo scheidt het dak het interieur van het uitspansel. Ook het dak heeft een drempel: dat is de kroonlijst. Ze verhoogt het bewustzijn van de omvang van het gebouw, afgezet tegen de onmetelijkheid van de hemel. Ze houdt het zich verzamelende regenwater vast op het dak, of leidt het er net van weg in een goot. Ze trekt het dak nog even over de gevel, om hem enig respijt tegen de elementen te verlenen. Dat beschuttende gebaar wordt best naar beneden toe nog een paar keer herhaald, door raamdorpels, richels en luifels. Gebouwen ogen stoer, maar zijn kwetsbaar. Kleine gebaren behoeden hen voor de gêne over het verval.

Kroonlijst als gebaar van verzet

Dergelijke, voor de hand liggende overwegingen hebben ons steeds ver gehouden van een abstract, sculpturaal vocabularium. We hebben altijd getracht de kleine, noodzakelijke gebaren die een gebouw tegen het Grote Buiten bestand moeten maken, op te nemen in de dans van de architectuur. Het zijn die gebaren die ons voor gebouwen innemen. In de wijze waarop ze zich te weer stellen tegen de uitdagingen van alledag verraadt zich hun karakter: zwaarwichtig, plichtmatig, bescheiden, onderkoeld, met elegante overdrijving,… Dat soort hebbelijkheden herkennen we.

Plint-lijf-kroon = klassieke architectuur? Niet noodzakelijk. Dit kan in vele talen. Het liefste zien we de grens tussen gebouw en uitspansel als een gebied, waar uitwisselingen plaatsvinden. Bijvoorbeeld in Parijs: een zinken, door regen gestriemde mansarde boven een brede goot, met een uit de gevel ontsnapt raam voorover leunend uit het zink. Of in het Casa Rustica in Milaan, het terrasdak dat stukken lucht in de gevel inlijst.

Een kroonlijst staat niet op zichzelf, maar past in een partituur van kleine gebaren. Ze onderstreept een karakter, dat al ruim onder haar vorm begint aan te nemen. En haar bemiddelingstaak kan behoorlijk omslachtig worden als de grenzen tussen binnen en buiten, tussen dakrand en hemel complexer worden.

Kroonlijst in de lucht

Dat was het geval in Tondelier Krono. Als je op een trapeziumvormig perceel een sporthal moet bouwen die maar net in het perceel past, met daarrond verhuurbare ruimte en daarboven appartementen, dan weet je dat je uit alle macht moet proberen de complexiteit te bezweren.

Een meer doordeweekse vorm van complexiteit zijn de vele buitens: elk appartement hoort zijn terras te hebben. En tenslotte is er regelgeving die zich met de kroonlijst bemoeit: een terugspringende verdieping, een verdieping minder op zowat twee derden van de langste gevel. Bovendien waren de opgelegde hoogtes krap: de vereiste hoogte van een sporthal en de akoestische scheiding om de appartementen te vrijwaren stuwden de daklijn op tot over de kroonlijsthoogte – duidelijk zichtbaar in doorsnede. Het zou een ingewikkelde bemiddelingsopdracht worden.

Het antwoord was regelmaat. De lange gevel kreeg een raster waarachter de opportunistisch geplaatste stijgkernen en de kruisende assenstelsels de ruimte onvoorspelbaar indelen. In dat gevelraster, waarin uitzonderingen een plaats konden krijgen, alterneren loggia’s en binnenruimtes.

De kroonlijst alterneert mee, van een strookje terrasdak naar een dakopstand boven een binnenruimte waarop de terrassen van de terugliggende verdieping liggen; er is nog een naar achter geschoven balustrade nodig om ze veilig te maken. De dakranden staan rechtop zoals de gevelbalken die voor loggia’s en ramen de borstwering vormen. De stroken terrasdak echter gaan liggen. Ze geven zich over aan de zon, tekenen schaduwen en sluiten stukken hemel in. De drempel maakt zich los van het dak en vergroot het tussen dat zich vult met lucht.

Kroonlijsten markeren de hoofdzijde

De terugliggende verdieping heeft niets meer dan een deksteen op het metselwerk. Grote uitklappende aluminium kappen voor de zonwering trekken de raamopening door tot tegen de deksteen. Daar zijn horizontale lijnen vermeden, op die ene na.

De betonnen pergola’s, de dakopstanden, de gevelbalken, de letterindrukken, de spitse rokersterrasjes en de luifels vormen een gesofisticeerd stedelijk vocabulaire. Om de hoek, in de noordgevel, ontbreekt het raster, wordt het gevelritme elastischer en dooft dit vocabulaire sierlijk uit. Je ziet één gebouw, beschaafd, werelds, steeds. Om dit karakter was het ons te doen. Anders dan Brussel of Antwerpen heeft Gent geen traditie van stadsappartementen. Het ontbreekt aan voorbeelden hoe een stadsflat zich in de straat kan tonen. Verder dan het model van een appartement op de zeedijk (een stapel terrassen voor een glazen wand) komt men vaak niet. Maar dit was een scherpe hoek waar nieuw en oud samenkomen, een hoek zoals grote steden hebben op cruciale plaatsen.

Een andere hoek is verborgen: de hoek waar de rechthoekige sportzaal de trapeziumvormige contour aanstoot. Die hoek maakt in de gevel een breed raam dat een directe inkijk biedt in de sporthal en een uitzicht op de overblijfselen van de oude gasmeters in het toekomstige park aan de overkant: geen ontwerp, maar een toeval dat we dankbaar hebben omarmd.

Advertisement