KLEIBURG, TROTSE OVERLEVER

Paul Vermeulen

De Mies van der Rohe Award heeft dit jaar een verrassende winnaar: de Kleiburg-flat in de Bijlmermeer, of Amsterdam Zuidoost zoals het tegenwoordig heet. Kleiburg is één van de resterende honingraatflats, in 1971 gebouwd naar een ontwerp van Siegfried Nassuth, in 2011 van de sloop gered en daarna gerenoveerd door NL Architects en XVWarchitectuur. Nooit eerder ging de prijs naar betaalbare huisvesting, een renovatie en meer nog, een proces.
De waarde van de te renoveren flat, noch van de renovatie zelf ligt in een uitgesproken handschrift. Nassuth had Park Hill in Sheffield bestudeerd1, maar het was niet het ruimtelijke vernuft van de drielaagse module of de complexe articulatie van het skelet die hij onthield. Nassuth was een stedenbouwkundige bij de dienst Stadsontwikkeling van Amsterdam, die de architectuur overliet aan zijn collega’s van Volkshuisvesting. De waarde lag in de verhouding tussen gebouw en open ruimte. De geknikte vorm plooit het panorama open en ontloopt inkijk, consistenter dan in Park Hill. Aan beide zijden van de 400 m lange, in vier geplooide strook wisselen convexe en concave figuren elkaar af, zodat hoven aangezet, maar niet afgesloten worden en het parklandschap in golven lijkt aan te rollen.
Scheiding van functies en verkeer waren hoofdzaken voor Nassuth. Hij ging prat op de verhoogde wegen die het maaiveld vrij zouden laten. Daar heeft Kleiburg aan zijn westkant een sprekend voorbeeld van: op gigantische, geronde betonnen pijlers verheft zich de metrolijn die linea recta Bijlmermeer met het centrum van Amsterdam verbindt. Van isolement, het pijnpunt van vele grands ensembles, is hier geen sprake. Een atletiekpiste en een waterpartij lopen doodgemoedereerd tussen de metropijlers door. Dat het uitzicht aan de westkant zo ongehinderd ver doorgaat, is te danken aan een tragische gebeurtenis. Daar stond de flat Klein-Kruitberg, Kleiburgs buur in de sector K, tot in 1992 een vrachtvliegtuig dat na een defect terugvloog naar Schiphol, zijn noodlanding niet haalde en crashte in de flat. Het memoriaal voor de ramp, ontworpen door Georges Descombes, is een park. De voetafdruk van de noodlottige flat, gevuld met water en riet, wordt gesneden door een lindendreef, ingericht als ontmoetingsplek. Deze grafiek, een troostrijke variatie op Nassuths functionalistische contrapunt van rechte wegen en honingraten, is vanuit Kleiburg zichtbaar van bovenaf.
Maar lang voor de ramp was al sprake van sloop2. Vanaf 1995 startte een veel drastischer sloopcampagne. Aanhoudende berichten over overlast en misdaad, vaak drugsgerelateerd, hadden de geesten rijp gemaakt. 60 procent van de honingraatflats viel ten prooi aan de betonvergruizers. Kleiburgs tegenvoeters ten zuiden van de Karspeldreef zijn weg, aan de oostkant zijn de flats door eengezinswoningen vervangen. Dat maakt Kleiburg tot het koninginnestuk van wat het Bijlmermuseum is gaan heten, de resterende flats in het groen tussen Bijlmer- en Karspeldreef, omsingeld door nieuwere stad die angstvallig normaal probeert te zijn.
De schrijver August Willemsen, die Fernando Pessoa en veel Braziliaanse litteratuur naar het Nederlands heeft vertaald was een Kleiburg-bewoner van het eerste uur en een vurig apologeet van de Bijlmer. Hij zag “ruimte, licht en gulden sneden”3 die hem aan Brasilia deden denken. Ook de multi-etnische bevolking beviel hem; migratiegolven uit onder meer Suriname en Ghana hadden veel nieuwe bewoners naar de Bijlmer gebracht. Het ging, zo vatte hij samen, om “de combinatie van enerzijds grootschaligheid, een onburgerlijke, kosmopoliete sfeer, en anderzijds rust en een bijna dorps aandoende intimiteit”. Die karakterisering blijft tot op vandaag herkenbaar.
Tegen de sloop rees verzet. De problemen, betoogden de opposanten, waren niet te wijten aan het opzet, maar aan het falende beheer. Het mocht niet baten. De stuurgroep die de vernieuwing leidde oordeelde dat het percentage huurwoningen veel te hoog lag. Nieuwe koopwoningen zouden meer betrokken bewoners opleveren en huurders uitzicht bieden op een andere, hoogwaardiger woning. In 2010, toen de woningcorporatie Rochdale liet weten dat ze ook van Kleiburg af wou omdat renovatie hopeloos duur zou worden, dreigde een heruitgave van dit conflict. Maar de krachtsverhoudingen waren verschoven. De bewonersgroep die het Bijlmermuseum had uitgeroepen vond meer medestanders, de rancune tegen het visionaire, “onhollandse” plan van Nassuth leek weggeëbd. Rochdale organiseerde een veiling, waarbij Kleiburg voor één euro verkocht zou worden aan de groep met het beste idee.
Consortium De Flat, een groep rond projectontwikkelaar KondorWessels Vastgoed haalde het. Zij renoveerden het casco en verkochten de woningen als “klusflat”, zonder keuken, douche, verwarming of binnenwanden. De bewoners moesten hun woning naar eigen inzichten afwerken. Doorboringen in muren en vloeren vergrootten de mogelijkheden. Voor de gevels was een gamma van puien beschikbaar, zodat bij elke gewenste indeling een passende pui voorhanden was. De prijzen waren niet hoog. Het werd een succes. Op twee jaar tijd werden meer dan 500 woningen verkocht. Kopers kwamen uit de Bijlmer, maar ook van daarbuiten. Terugblikkend op de discussie van de jaren ’90 is het baanbrekende nieuwe inzicht, dat de analyse van toen – meer kopers leidt tot betrokkenheid en toekomstwaarde voor de buurt – niet gelijk hoeft te staan aan sloop en verwerping van het oorspronkelijke opzet.
De renovatie door NL Architects en XVWarchitectuur is een herinterpretatie van dat opzet. Enige vrijheid was gewettigd. Niet alles was zoals Nassuth het had gewild. Bij elke nieuwe flat werden nieuwe bezuinigingen afgedwongen. Nassuth wou eigenlijk portiekflats, maar voor een galerijontsluiting waren minder liften nodig. In Kleiburg liep de verhouding al op tot zo’n honderd flats per lift, zodat liften overbelast raakten en stuk gingen. Naast de flat werden liftkokers bijgebouwd, maar die bedierven de horizontaliteit. De begane grond zat, op enkele schriele doorgangen na, helemaal dicht met bergingen. De galerij op de eerste verdieping was, als enige, breed genoeg om de van Park Hill bekende titel “street in the sky” te dragen. In oudere flats lagen daar collectieve ruimtes, maar in Kleiburg waren het gewoon flats. De gehate parkeergebouwen, waar niemand huurgeld veil voor had, waren eerder al gesloopt. Het banale alternatief, parkeren in het park, werd voor lief genomen.
Daar is bij de renovatie niet aan getornd. Ook het casco was gewoon te accepteren. De stijgkernen liggen nog steeds in de knikken. Maar er was plaats voor een tweede lift, die de bijgebouwde liftkoker kon vervangen. De traveeën naast de stijgkernen werden vrijgemaakt voor bergingen, die dichter bij de appartementen zitten en plaats maken op de begane grond. Zo werden de knikken op elke verdieping bevoorrechte plekken, die de uitzichten naar het westen en naar het oosten verbinden. Hun symmetrie loodst bewoners als vanzelf naar de noordelijke of de zuidelijke galerij, de overmaat is een toegift voor de krappe galerijen.
De begane grond en de eerste verdieping zijn samengevoegd. Het casco suggereerde zoiets: de twee onderste lagen steken aan de oostkant licht vooruit, met panelen in een wat rossiger beton. Die vormen bovendien kleine erkers aan beide uiteinden, vierhonderd meter uit elkaar: het zijn de enige accenten die de ontwerper van dienst heeft aangedurfd – Nassuth zou, zo wordt beweerd, onverbiddelijk zijn geweest in zijn egalitaire ethiek. Na renovatie tekenen zich de dubbelhoge entreehallen af en, meer nog, de dubbelhoge doorsteken. Ze zijn royaal breed en liggen op looproutes door de hoven en naar naburige gebouwen. Daarmee zijn de oost- en de westkant stedenbouwkundig effectief en ruimtelijk aantrekkelijk verbonden.
Verder is de dubbele sokkel opgevuld met maisonettewoningen. Dat is in naburige flats al eerder beproefd, met tuinmuren in het hof. Die ontbreken hier. Het park primeert. Precies dezelfde terrassen als boven geven uit op het park. Ook op het maaiveld blijft Kleiburg een flat. Aan de oostkant zitten de voordeuren. De gelegenheid is niet aangegrepen om collectieve ruimtes te creëren, maar een consultant, een architectenbureau, zelfs een “Bijlmerklooster” trekken de aandacht van de voorbijganger. Programmatisch verschil is niet opgelegd, maar wordt verwacht van de kopers. Er staan potplanten en stoelen op de stoep: het soort “doorstep philosophy” dat de Smithsons zich voorstelden aan een “street in the sky”. Aan de galerijen hogerop is daar geen plaats voor. Kleiburgs enige street in the sky – adressen aan de ene kant, uitzicht aan de andere – ligt op het maaiveld.
De ingetogen differentiatie onderin, die voorrang geeft aan het geheel, typeert de ontwerphouding nog het best. De veelsoortige puien, allen grijs, die de neerslag vormen van talloze individuele wensen, gaan onverstoorbaar op in de grote schaal. Het beslissende moment bij de renovatie, zo laten foto’s zien, was toen de radeloos op de gevels aangebrachte kleuren weggespoten waren. De bescheiden, maar onmiskenbare bouwkundige esthetiek werd niet langer overstemd: brede borstweringen met een raampje, smallere zonder, verlaagde in de knikken. Zonder arbitraire kleuren verschijnen kleurtoetsen die er toe doen: verjaardagwimpels op een terras, een opwaaiend gordijn in een open raam. De grijze flat schuift achter de herfsttooi van de even hoge iepen – of het wit van Ma Aïsa, een kunstwerk waar August Willemsen van hield. Het stelt een metershoge, Surinaamse Moeder Aarde voor, met haar gezicht naar het Bijlmermuseum en haar rug naar Kleiburg. Haar witte jurk loopt uit als de wortels van een boom in het opgespoten zand. Kleiburg, trotse overlever van vele stormen, biedt rugdekking.

1 Daan Dekker, De Betonnen Droom. De Biografie van de Bijlmer en zijn eigenzinnige bouwmeester. Thomas Rap, Amsterdam, 2016
2 www.bijlmermuseum.com
3 August Willemsen, Het Hoge Woord. De Arbeiderspers, Amsterdam, 1994

Anzeige